Welke natuur


In het hele gebied ontwikkelen we verschillende soorten natuur. Dit zijn de belangrijkste beoogde natuursoorten in Bilwijk.

Kruiden- en faunarijk grasland

Kruiden- en faunarijk grasland omvat kruidenrijke graslandbegroeiing met kleine diersoorten, gecombineerd met lagere en hogere plantengroei. Overgangen binnen het (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor variatie in plantengroei. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en doorgaans niet bemest.

Graslanden zijn van groot belang voor soorten als bijvoorbeeld grote ratelaar, gewone margriet, knoopkruid, gewone brunel en zwarte zegge. Denk verder ook aan vlinders zoals de argusvlinder, andere insecten, (zang)vogels en kleine zoogdieren zoals de veldspitsmuis.

Kruiden- en faunarijk grasland komt in vrijwel alle landschapstypen voor. Het aandeel is de laatste veertig jaar enorm afgenomen door de moderne landbouwpraktijk: sterke bemesting gecombineerd met periodiek doodspuiten van de grasmat en opnieuw inzaaien met hoog productieve grasvariëteiten. De meeste overgebleven kruidenrijke graslanden liggen in overhoekjes van het agrarische gebied of komen voor in natuurgebieden.

Vochtig weidevogelgrasland

Vochtig weidevogelgrasland is te herkennen aan een mozaïek van graslanden in verschillende stadia van beheer. Er is diversiteit in maaidata, beweiding, plas-dras, et cetera. Vochtig weidevogelgrasland kent een rijke en bereikbare bodemfauna, insectenrijkdom ('kuikengrasland'), een open landschap met weinig dekking voor roofdieren en brede, rijk begroeide slootkanten. Het maai- en graasbeheer gebeurt zodanig dat zo min mogelijk vogeljongen slachtoffer worden. Heel laat gemaaide delen (na 1 augustus) zijn van belang voor de kwartelkoning, andere vogelsoorten en insecten. De graslanden worden bemest met organische mest om het aanbod van voedsel te verzorgen voor weidevogels.

De grutto, kievit, scholekster en tureluur voelen zich thuis in vochtig weidevogelgrasland, net als eenden zoals de zomertaling en slobeend.

Weidevogels kwamen in het verleden in (veel) grotere aantallen voor dan tegenwoordig. Door onder meer intensivering van landbouw en veeteelt zijn de aantallen weidevogels afgenomen. Er is speciaal op weidevogels afgestemd beheer nodig om ze te behouden. Internationaal gezien zijn onze weidevogels heel bijzonder en heeft ons land en grote verantwoordelijkheid voor de populaties.

Vochtig hooiland

Vochtig hooiland is ontstaan door de ontginning van moerassen of natte bossen en door langdurig gebruik als hooiland. Vochtig hooiland komt voor op bepaalde soorten natte veen- en kleibodems. Het gaat om bloemrijke graslanden, vaak geelgekleurd door soorten als ratelaar, gewone roklaver, moerasrolklaver, geel walstro, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem of dotterbloem. Vochtig hooiland is nu niet meer interessant voor boeren door hun lage productie en eiwit-arm gewas, maar ze behoorden ooit tot de betere graslanden. Door ontginning, ontwatering en bemesting zijn ze zeldzaam geworden. Het vochtige hooiland dat er nog is, vormt een belangrijk leefgebied voor onder andere watersnip, zomertaling en moerasprinkhaan.

Net als bij natte schraallanden zijn kleine overgangen in het vochtgehalte belangrijk. De hooilanden langs de rivieren bijvoorbeeld zijn zeer gevarieerd met overgangen naar oeverwallen, rivierduintjes of kommen. Lokaal kan opslag plaatsvinden van wilgenstruwelen (een struweel is begroeiing waarin struiken gezichtsbepalend zijn). Deze struwelen zijn van belang voor vlinders of struweelvogels. Open landschappen zijn van belang voor weidevogels.

Vochtig hooiland langs de rivieren is internationaal belangrijk. Van bijzondere betekenis is de wilde kievitsbloem. Een groot deel van de Europese populatie van deze soort komt in Nederland voor in de oeverlanden van Zwarte water en Overijsselse vecht, en vroeger ook rondom Gouda.

Moerasstapstenen

Moerassen komen voor op de overgang van zoet water naar land. Het lage deel van Nederland is vrijwel volledig ontstaan als moeras. Typische moerasplanten zijn riet en rietgras, grote zeggen, lisdodde, biezen, waterscheerling en galigaan. De bodems zijn heel nat en voedselrijk. Moeras is van groot belang voor vogels, libellen, vissen, amfibieën en enkele zoogdieren zoals bever, otter, noordse woelmuis en waterspitsmuis.

De Nederlandse moerassen zijn vrijwel volledig ontgonnen of verveend; het resterende deel wordt bedreigd door vermesting, verdroging en verbossing. (Verbossing betekent dat stukken grond met lage plantengroei, zoals heide of rietland, spontaan begroeid raken met bomen en struiken en op die manier omvormen tot een bos). De grote menselijke invloed is in de laagveenmoerassen te herkennen aan het verveningspatroon. Ook moerassen in de jonge polders staan onder grote menselijke invloed.

Voor goede moerasgebieden zijn een natuurlijk schommelend waterpeil en een goede waterkwaliteit essentieel. Momenteel ontstaan er te weinig nieuwe moerassen of ze ontwikkelen zich niet snel genoeg door, waardoor extra beheer nodig is om voldoende oppervlak en kwaliteit te behouden.

In 2015 is besloten dat voor de inrichting van de natuurnetwerk Nederland in de Krimpenerwaard niet meer op (zeer) grote schaal moerassen en open water gegraven worden, maar in plaats daarvan poelen, natuurvriendelijke oevers en ‘moerasstapstenen’ op kleinere schaal, ingepast in het bestaande landschap.

Waternatuur

Naast de natuur op het land is de Krimpenerwaard ook een gebied met veel kansen voor waardevolle natuur in het water, zoals allerlei soorten waterplanten, vissen en insecten. Het uitgebreide netwerk van sloten is daar bijzonder geschikt voor, omdat er veel variatie mogelijk is in de chemische kwaliteit van het water en de vorm van de watergangen en oevers.

Om de variatie in waternatuur zichtbaar te maken zijn verschillende ‘waternatuurtypen’ benoemd: brede diepe sloten, sloten met dezelfde soort waterplanten (uniform) of juist met allerlei soorten (gevarieerd), sloten met krabbenscheer of gele plomp en sloten met een verlandingsvegegtatie.

Om deze gevarieerde waternatuur te krijgen, nemen we een veelvoud aan maatregelen:

  • Het mestgebruik wordt gestopt of verminderd.
  • Watergangen verbreden of verdiepen we.
  • We verwijderen voedselrijke bagger.
  • We maken nieuwe waterinlaten en nieuwe wateraanvoerroutes.
  • Het waterpeil gaat in sommige gebieden omhoog en de waterpeilfluctuatie wordt groter om meer regenwater vast te houden.
  • We leggen allerlei soorten oevers aan.
  • Waar nodig en zinvol zetten we krabbenscheer uit.
  • Het slootonderhoud wordt meer gevarieerd uitgevoerd.